Informatie over het woord bazelen (Nederlands → Esperanto: paroli sensence)

Synoniemen: kolderen, raaskallen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈbazələ(n)/
Afbrekingba·ze·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) bazel(ik) bazelde
(jij) bazelt(jij) bazelde
(hij) bazelt(hij) bazelde
(wij) bazelen(wij) bazelden
(jullie) bazelen(jullie) bazelden
(gij) bazelt(gij) bazeldet
(zij) bazelen(zij) bazelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) bazele(dat ik) bazelde
(dat jij) bazele(dat jij) bazelde
(dat hij) bazele(dat hij) bazelde
(dat wij) bazelen(dat wij) bazelden
(dat jullie) bazelen(dat jullie) bazelden
(dat gij) bazelet(dat gij) bazeldet
(dat zij) bazelen(dat zij) bazelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
bazelbazelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
bazelend, bazelende(hebben) gebazeld

Vertalingen

Engelsdrivel; twaddle
Esperantoparoli sensence
Russischбрехать
Spaansdesatinar