Synoniemen: klaarkomen, afkomen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ɣəˈretkomə(n)/ |
---|
Afbreking | ge·reed·ko·men |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) kom gereed | (ik) kwam gereed |
(jij) komt gereed | (jij) kwam gereed |
(hij) komt gereed | (hij) kwam gereed |
(wij) komen gereed | (wij) kwamen gereed |
(jullie) komen gereed | (jullie) kwamen gereed |
(gij) komt gereed | (gij) kwaamt gereed |
(zij) komen gereed | (zij) kwamen gereed |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) gereedkome | (dat ik) gereedkwame |
(dat jij) gereedkome | (dat jij) gereedkwame |
(dat hij) gereedkome | (dat hij) gereedkwame |
(dat wij) gereedkomen | (dat wij) gereedkwamen |
(dat jullie) gereedkomen | (dat jullie) gereedkwamen |
(dat gij) gereedkomet | (dat gij) gereedkwamet |
(dat zij) gereedkomen | (dat zij) gereedkwamen |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
kom gereed | komt gereed |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
gereedkomend, gereedkomende | (zijn) gereedgekomen |