Synoniemen: uithoren, uitvragen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ovərˈɦorə(n)/ |
---|
Afbreking | over·ho·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) overhoor | (ik) overhoorde |
(jij) overhoort | (jij) overhoorde |
(hij) overhoort | (hij) overhoorde |
(wij) overhoren | (wij) overhoorden |
(jullie) overhoren | (jullie) overhoorden |
(gij) overhoort | (gij) overhoordet |
(zij) overhoren | (zij) overhoorden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) overhore | (dat ik) overhoorde |
(dat jij) overhore | (dat jij) overhoorde |
(dat hij) overhore | (dat hij) overhoorde |
(dat wij) overhoren | (dat wij) overhoorden |
(dat jullie) overhoren | (dat jullie) overhoorden |
(dat gij) overhoret | (dat gij) overhoordet |
(dat zij) overhoren | (dat zij) overhoorden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
overhoor | overhoort |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
overhorend, overhorende | (hebben) overhoord |