Woordsoort | bijvoeglijk naamwoord |
---|---|
Uitspraak | /ɔnanˈzinlək/ |
Afbreking | on·aan·zien·lijk |
Stellende trap | onaanzienlijk |
---|---|
Vergrotende trap | onaanzienlijker |
Overtreffende trap | onaanzienlijkst |
Stellende trap | Vergrotende trap | Overtreffende trap | ||||
---|---|---|---|---|---|---|
Predicatief | onaanzienlijk | onaanzienlijker | (het) onaanzienlijkst, (het) onaanzienlijkste | |||
Attributief | Onbepaald | Manlijk en vrouwelijk enkelvoud | onaanzienlijke | onaanzienlijkere | onaanzienlijkste | |
Onzijdig enkelvoud | onaanzienlijk | onaanzienlijker | onaanzienlijkst | |||
Meervoud | onaanzienlijke | onaanzienlijkere | onaanzienlijkste | |||
Bepaald | onaanzienlijke | onaanzienlijkere | onaanzienlijkste | |||
Partitief | onaanzienlijks | onaanzienlijkers |
Engels | lowly |
---|---|
Esperanto | nekonsiderinda |