Information du mot besmeuren (néerlandais → espéranto: malpurigi)

Synonymes: bevlekken, bevuilen, bezoedelen, verontreinigen, vuilmaken, contamineren

Parti du discoursverbe
Prononciation/bəˈsmørə(n)/
Césurebe·smeu·ren

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) besmeur(ik) besmeurde
(jij) besmeurt(jij) besmeurde
(hij) besmeurt(hij) besmeurde
(wij) besmeuren(wij) besmeurden
(jullie) besmeuren(jullie) besmeurden
(gij) besmeurt(gij) besmeurdet
(zij) besmeuren(zij) besmeurden
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) besmeure(dat ik) besmeurde
(dat jij) besmeure(dat jij) besmeurde
(dat hij) besmeure(dat hij) besmeurde
(dat wij) besmeuren(dat wij) besmeurden
(dat jullie) besmeuren(dat jullie) besmeurden
(dat gij) besmeuret(dat gij) besmeurdet
(dat zij) besmeuren(dat zij) besmeurden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
besmeurbesmeurt
Participes
Participe présentParticipe passé
besmeurend, besmeurende(hebben) besmeurd

Traductions

allemandbeschmutzen; einschmutzen; sudeln
anglaissoil; besmirch
danoistilsøle; snavse til
espagnolemporcar; ensuciar; manchar
espérantomalpurigi
françaissalir; souiller
frison saterlandbegräime; beklaadje; bemudderje
italieninsudiciare; sporcare
papiamentosusha
suédoisförorena; nedsmutsa; orena; smutsa