Synonymes: verdringen, verduwen, wegdringen, wegduwen, wegstoten
Conjugaison
Indicatif |
---|
Présent | Passé |
---|
(ik) duw af | (ik) duwde af |
(jij) duwt af | (jij) duwde af |
(hij) duwt af | (hij) duwde af |
(wij) duwen af | (wij) duwden af |
(jullie) duwen af | (jullie) duwden af |
(gij) duwt af | (gij) duwdet af |
(zij) duwen af | (zij) duwden af |
Subjonctif |
---|
Présent | Passé |
---|
(dat ik) afduwe | (dat ik) afduwde |
(dat jij) afduwe | (dat jij) afduwde |
(dat hij) afduwe | (dat hij) afduwde |
(dat wij) afduwen | (dat wij) afduwden |
(dat jullie) afduwen | (dat jullie) afduwden |
(dat gij) afduwet | (dat gij) afduwdet |
(dat zij) afduwen | (dat zij) afduwden |
Impératif |
---|
Singulier/Pluriel | Pluriel |
---|
duw af | duwt af |
Participes |
---|
Participe présent | Participe passé |
---|
afduwend, afduwende | (hebben) afgeduwd |
Splijtsteen duwde de boot af, klom aan boord en pakte de riemen.
Al sprekend duwde hij de nu veel lichtere kano af en aanvaardde de tocht naar het eiland.