Information du mot poseren (néerlandais → espéranto: pozi)

Synonyme: zitten

Parti du discoursverbe
Prononciation/poˈzerə(n)/
Césurepo·se·ren

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) poseer(ik) poseerde
(jij) poseert(jij) poseerde
(hij) poseert(hij) poseerde
(wij) poseren(wij) poseerden
(jullie) poseren(jullie) poseerden
(gij) poseert(gij) poseerdet
(zij) poseren(zij) poseerden
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) posere(dat ik) poseerde
(dat jij) posere(dat jij) poseerde
(dat hij) posere(dat hij) poseerde
(dat wij) poseren(dat wij) poseerden
(dat jullie) poseren(dat jullie) poseerden
(dat gij) poseret(dat gij) poseerdet
(dat zij) poseren(dat zij) poseerden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
poseerposeert
Participes
Participe présentParticipe passé
poserend, poserende(hebben) geposeerd

Exemples d’usage

Hij kon juffrouw Greer net zien poseren op de kantelen en haar stem en die van Crale horen terwijl ze samen spraken.

Traductions

allemandposieren
anglaispose; posture
espagnolposar
espérantopozi
féringiengera seg upp; skapa sær; vera uppgjørdur
françaisposer; prétendre à; s’ériger en
frison saterlandposierje
polonaispozować
portugaisposar