Information du mot bewapenen (néerlandais → espéranto: armi)

Synonyme: wapenen

Parti du discoursverbe
Prononciation/bəˈʋapənə(n)/
Césurebe·wa·pe·nen

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) bewapen(ik) bewapende
(jij) bewapent(jij) bewapende
(hij) bewapent(hij) bewapende
(wij) bewapenen(wij) bewapenden
(jullie) bewapenen(jullie) bewapenden
(gij) bewapent(gij) bewapendet
(zij) bewapenen(zij) bewapenden
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) bewapene(dat ik) bewapende
(dat jij) bewapene(dat jij) bewapende
(dat hij) bewapene(dat hij) bewapende
(dat wij) bewapenen(dat wij) bewapenden
(dat jullie) bewapenen(dat jullie) bewapenden
(dat gij) bewapenet(dat gij) bewapendet
(dat zij) bewapenen(dat zij) bewapenden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
bewapenbewapent
Participes
Participe présentParticipe passé
bewapenend, bewapenende(hebben) bewapend

Traductions

allemandwaffnen; bewaffnen; rüsten; ausrüsten; aufrüsten; armieren; bewehren; verstärken
anglaisarm
anglais (vieil anglais)wæpenian
catalanarmar
espagnolarmar
espérantoarmi
féringienvápna
françaisarmer
frison occidentalbewapenje; wapenje
frison saterlandbewoapenje; rüstje; woapenje
galloisarfogi
italienarmare
latinarmare
papiamentoarma
polonaisuzbrajać; zbroić
portugaisarmar; prover de armas
roumainarma
russeвооружать
suédoisbeväpna; väpna