Information du mot coachen (néerlandais → espéranto: trejni)

Synonyme: trainen

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈkotsjə(n)/
Césurecoa·chen

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) coach(ik) coachte
(jij) coacht(jij) coachte
(hij) coacht(hij) coachte
(wij) coachen(wij) coachten
(jullie) coachen(jullie) coachten
(gij) coacht(gij) coachtet
(zij) coachen(zij) coachten
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) coache(dat ik) coachte
(dat jij) coache(dat jij) coachte
(dat hij) coache(dat hij) coachte
(dat wij) coachen(dat wij) coachten
(dat jullie) coachen(dat jullie) coachten
(dat gij) coachet(dat gij) coachtet
(dat zij) coachen(dat zij) coachten
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
coachcoacht
Participes
Participe présentParticipe passé
coachend, coachende(hebben) gecoacht

Traductions

anglaiscoach
catalanentrenar; exercitar
espagnolentrenar
espérantotrejni
féringieníðka; venja
françaisentraîner
papiamentotrein; tren
portugaisadestrar; educar; exercitar; treinar
roumainantrena