Information du mot trillen (néerlandais → espéranto: tremeti)

Synonymes: bibberen, flakkeren, lillen

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈtrɪlə(n)/
Césuretril·len

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) tril(ik) trilde
(jij) trilt(jij) trilde
(hij) trilt(hij) trilde
(wij) trillen(wij) trilden
(jullie) trillen(jullie) trilden
(gij) trilt(gij) trildet
(zij) trillen(zij) trilden
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) trille(dat ik) trilde
(dat jij) trille(dat jij) trilde
(dat hij) trille(dat hij) trilde
(dat wij) trillen(dat wij) trilden
(dat jullie) trillen(dat jullie) trilden
(dat gij) trillet(dat gij) trildet
(dat zij) trillen(dat zij) trilden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
triltrilt
Participes
Participe présentParticipe passé
trillend, trillende(hebben) getrild

Traductions

allemandgruseln
anglaisquiver
espérantotremeti
françaisfrémir; frissonner