Information du mot afwisselen (néerlandais → espéranto: varii)

Synonyme: variëren

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈɑfʋɪsələ(n)/
Césureaf·wis·se·len

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) wissel af(ik) wisselde af
(jij) wisselt af(jij) wisselde af
(hij) wisselt af(hij) wisselde af
(wij) wisselen af(wij) wisselden af
(jullie) wisselen af(jullie) wisselden af
(gij) wisselt af(gij) wisseldet af
(zij) wisselen af(zij) wisselden af
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) afwissele(dat ik) afwisselde
(dat jij) afwissele(dat jij) afwisselde
(dat hij) afwissele(dat hij) afwisselde
(dat wij) afwisselen(dat wij) afwisselden
(dat jullie) afwisselen(dat jullie) afwisselden
(dat gij) afwisselet(dat gij) afwisseldet
(dat zij) afwisselen(dat zij) afwisselden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
wissel afwisselt af
Participes
Participe présentParticipe passé
afwisselend, afwisselende(hebben) afgewisseld

Traductions

afrikaanswissel
anglaisvary
catalanvariar
espagnolcambiar; variar
espérantovarii
féringienskifta
finnoisvaihdella
françaisdifférer; varier
frison occidentalfariearje
portugaismudar; variar
suédoisvariera