Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word cel‐

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
🔗 Ik dacht dat ze in een cel zat?
(element)
cello
🔗 De ongelovige hond slaapt in de cel naast de uwe.
; ; ;
stall
🔗 Maar ik zal een cel opzoeken om de politie te bellen.
go to gaol
🔗 De Franse ex‐president Nicolas Sarkozy draait de cel in als het aan het openbaar ministerie in Parijs ligt.
(mitosis)
mitosis
cell nucleus
(cellulose)
cellulose
detention
🔗 De prominente Russische oppositieleider Ilʹja Jašin is donderdag tot tien dagen celstraf veroordeeld wegens het niet gehoorzamen van de politie.
parenchyma
ovum
photoelectric cell
(gameet)
gamete
(sclereïde)
sclereid
call box
;
phone booth
;
telephone booth
;
telephone kiosk
;
telephone box
🔗 Bond verliet de telefooncel.
zaadcel
(spermatozoïde; spermatozöo; zaaddiertje; zwermdraad)
spermatozoon
solar cell
sunĉelo
🔗 Ze cirkelden om het kasteel heen en keerden weldra terug met het bericht dat de zonnecellen vernietigd waren.

DutchEnglish
cel‐ cellular
cel cell; solitary confinement
de cel in draaien go to gaol
fotoëlektrische cel photocell; photoelectric cell
bloedcel blood cell
brandstofcel fuel cell
celdeling cell division
celkern nucleus
celletje cellule
celmembraan cell membrane
celstraf detention
celvormig cellular
celweefsel cellular tissue
dodencel condemned cell; deathcell
douchecel shower cabinet
eencellig unicellular
eicel egg; egg‐cell; ovum
fotocel photocell
gevangeniscel prison cell
hersencel brain cell
kiemcel germ‐cell
kloostercel convent cell
koelcel cooler; cold storage
meercellig multicellular
pigmentcel pigment‐cell
spreekcel call box
steencel sclereid
studiecel carrel
telefooncel booth; box; call box; pay‐phone; phone booth; phone box; telephone booth; telephone box; telephone kiosk
zaadcel sperm cell
zonnecel solar cell