Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word hotel

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
🔗 Logeerde ze hier in het hotel?
(hotelier)
🔗 Ook waren sommige gestrande vakantiegangers ontevreden omdat de reisorganisatie niet voor iedereen een hotelkamer kon regelen.
🔗 En zo was hij dus op reis gegaan naar Zwartsloot‐aan‐de‐Zee, waar Tom Poes in een keurig hotel‐pension op eerste stand enkele kamers had gehuurd.

DutchEnglish
hotel hotel
hotelbediende valet
hotelbedrijf hotel trade; hotel industry; hotel business
hoteleigenaar hotel owner
hotelhal lounge
hotelhouder hotelier; hotel‐keeper
hotel‐pension hotel‐pension
hotelprijs hotel price
hotelrat hotel thief
hotelrekening hotel bill
hotelschakelaar two‐way switch
hotelschool catering and management school
strandhotel seafront hotel