Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word maatkleding

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(toilet)
attire
(kleren)
outfit
;
(goed; kledij; kleren; tooi);
attire
(gewaad; kleed);
🔗 De officier onderzocht Pucs kleding.
(kledingstuk)
article of dress
;
(kameraad; kornuit; makker; gabber);
companion
;
🔗 En u wilt niet zeggen wie uw maat is?
(gezel; kameraad; kornuit; makker; metgezel; partner)
companion
; ;
🔗 Gerrit had wel gemerkt dat zijn oom even aarzelde voordat hij zij dat zijn maats wel te vertrouwen waren, maar hij zei niets.
(grootte; mate)
measure
;
measurement
;

DutchEnglish
maatkleding custom‐made clothes; made‐to‐measure clothes
kleding accoutrement; apparel; attire; dress; dressing; habiliment; raiment; wear; tire; clothes; turnout; vesture; wearing‐apparel
maat admeasurement; beat; buddy; fellow; fitting; gauge; mate; maty; measure; measurement; moderation; number; partner; tempo; workmate; scantling; size; time; bar; metre; comrade; companion; yoke‐fellow