Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word ontzeggen

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
abjudiki
(afzweren);
deny oneself
🔗 Boeken waren nog de enige luxe die hij zich niet geheel kon ontzeggen, maar in Parijs kan men zich die weelde voor weinig geld veroorloven.
(spreken; vertellen);
🔗 Zeg me wie u bent!
🔗 Ik stond stil en zei hem gedag.
🔗 Roep nu mijn knecht Bekir en zeg hem wat hij doen moet.
🔗 Wat zeg je daarvan?

DutchEnglish
ontzeggen deny
zich iets ontzeggen deny oneself something
zich ontzeggen abnegate; deny oneself; stint oneself of
zeggen bid; pronounce; put; say; speak; tell; saying