Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word preken

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(prediken; verkondigen)
preach
(sermoen)
sermon
;
homily
🔗 Flippie, ik zag dat je sliep tijdens mijn preek.
(kansel)
pulpit
🔗 Predikanten uit Zwolle mogen niet meer bij ons op de preekstoel komen.

DutchEnglish
preken preach; sermonize
als de vos de passie preekt, boer pas op je kippen when the fox preaches, beware of your geese
gepreek preaching; preachment; sermonizing; lecturing
preek discourse; homily; preaching; preachment; sermon
preekbeurt turn to preach; preaching engagement
preekheer Dominican; Dominican friar
preekstoel pulpit
preektoon preachy tone
voorpreken preach to