Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word snoeplust

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(begeerte; verlangen; wens; zin; zucht; meug)
🔗 Hebt u lust met me mee te gaan?
(neiging; zin)
inclination
🔗 Had je geen lust om te gaan zwemmen, Tom?
libido
lust
(wellust)
lust
snoep
(snoepgoed; zoet; zoetigheid)
candy
snoep
(snoepgoed)
sweet
snoep
(lekkers; snoepgoed)
sweets
frandaĵoj

DutchEnglish
snoeplust craving for sweets
lust appetite; concupiscence; delight; fancy; inclination; liking; lust; mind; pleasure; zest; desire
snoep candy; goodies; tuck; sweet; sweets