Dutch–English dictionary
English translation of the Dutch word stijfheid
Dutch | English (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
rigour | ||
(stijfte; stramheid; stugheid) | rigidity ; stiffness | |
🔗 De stijfheid van de vroege morgen zat nog in haar spieren en ze rekte zich even uit. | ||
(ankylose; gewrichtsvergroeiing) | ||
(afstandelijk) | ||
(star; stram; stug) | rigid ; | |
🔗 Reiths benen begonnen stijf te worden. |
Dutch | English |
---|---|
stijfheid | ⇆ buckram; ⇆ primness; ⇆ rigidity; ⇆ starch; ⇆ stiffness |
stijf | ⇆ buttoned up; ⇆ muscle bound; ⇆ prim; ⇆ rigid; ⇆ stiff; ⇆ stark; ⇆ stand‐offish; ⇆ starched; ⇆ starchy; ⇆ set; ⇆ stiffly |