Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word ten voordeel strekken

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(rekken; uitbreiden; uitsteken; uitstrekken);
(spannen; rekken)
🔗 Degene die op de bodem zat, kon zijn benen strekken en tegen de rand leunen.
; ;
🔗 Je hebt het voordeel van die ijzeren pot op je hoofd.
(baat; gewin; profijt; winst); ;
(nut)

DutchEnglish
ten voordeel strekken be all to the good; be beneficial to; benefit; be to advantage
strekken conduce; extend; stretch; reach
voordeel advantage; asset; avail; benefit; boot; catch; commodity; gain; gainings; good; improvement; interest; lucre; mileage; profit; upside; vantage; start; selling‐point; favour