Dutch–English dictionary
English translation of the Dutch word thuisbezorgen
| Dutch | English (translated indirectly) | Esperanto |
|---|---|---|
| (brengen) | ; ; fetch and carry ; retrieve | |
🔗 U stopt hier om een pakket te bezorgen. | ||
| (aanrichten; berokkenen; teweegbrengen; veroorzaken; ten gevolge hebben; zorgen voor) | ||
at home | ||
🔗 Doen ze dat thuis ook? | ||
| (tehuis) | ||
🔗 Het was het grootste deel van haar leven haar thuis geweest, maar dat was voorbij. | ||
| (huiswaarts; naar huis) | ||
🔗 Het paard bracht haar thuis. | ||
| Dutch | English |
|---|---|
| thuisbezorgen | ⇆ send to somebody’s home |
| bezorgen | ⇆ deliver; ⇆ distribute; ⇆ earn; ⇆ get; ⇆ give; ⇆ procure; ⇆ provide; ⇆ settle; ⇆ take; ⇆ find; ⇆ gain; ⇆ win; ⇆ cause |
| thuis | ⇆ at home; ⇆ fireside; ⇆ home; ⇆ home ground; ⇆ in |
| thuisbezorging | ⇆ home delivery |