Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word wees‐

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(weeskind)
🔗 Hij verongelukte en het meisje bleef als wees zonder een cent achter.
🔗 De opbrengst van de waterverkoop ging naar het vroegere weeshuis verderop.
(wees)
(zijn)
🔗 Hoe oud waart ge toen?
(zijn; zitten)
🔗 Welnu, het zij zo.
(aanduiden; aangeven; aanwijzen; beduiden; uitduiden; wijzen op)
indicate
;
point out
🔗 Wie heeft jullie de grot gewezen?
(wezen)
🔗 Wie zijt ge?
(wezen; zitten)
🔗 Uw vader was in het leger?

DutchEnglish
wees‐ orphan
wees orphan
verweesd orphan; orphaned
weeshuis orphanage
weeskind orphan
weesmeisje orphan‐girl
wezen animal; be; be‐all; being; entity; essence; essentiality; essentialness; existence; nature; substance
wijzen indicate; point; point out; show
zijn be; entity; exist; existence; go; his; its