English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word belt

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(girdle; strip); ;
(strap; band; strip; thong)
(beat; hit; strike; wallop; jab; belabour); ; ;
chastity‐belt
life‐belt
safety‐belt
(seat‐belt)
sekuriga zono
seat‐belt
(safety‐belt)
sekuriga zono
shoulder‐belt
(bandoleer)
shoulder‐belt
(baldric; bandoleer)
;
schouderriem
sword‐belt

EnglishDutch
belt band; broekriem; ceintuur; draagband; een ceintuur omdoen; een gordel omdoen; een oorvijg verkopen; een riem omdoen; er vandoorgaan; gebied; gordel; gordelriem; jakkeren; koppel; koppelriem; met een riem afranselen; ómgorden; omgórden; omringen; pezen; rand; riem; ring; zone
abdominal belt buikband
belt joint riemverbinding
belt of fire vuurgordel
belt out balken; blèren; brullen
belt punch gatentang
belt up zijn bek houden
climatic belt klimaatgordel
conveyer belt lopende band; transportband
green belt groene zone; groengordel; groenstrook; groenzone
have under one’s belt achter zijn kiezen hebben; binnen hebben; in bezit hebben; op zak hebben
hit below the belt een stoot onder de gordel toebrengen; onder de gordel slaan
radiation belt stralingsgordel
suspender belt jarretelgordel
tighten one’s belt de broekriem aanhalen; de buikriem aanhalen
tighten the belt de buikriem aanhalen
cartridge‐belt patroongordel
chastity‐belt kuisheidsgordel
driving‐belt drijfriem
fan‐belt ventilatorriem
life‐belt reddinggordel; reddingsgordel
safety‐belt autogordel; veiligheidsgordel; veiligheidsriem
seat‐belt autogordel; veiligheidsgordel; veiligheidsriem
shoulder‐belt bandelier
swimming‐belt zwemgordel
sword‐belt degenkoppel; sabelkoppel
V‐belt V‐snaar