English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word biscuit

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
biscuit
(cookie; bikkie; cracker)
biscuit
(rusk)
biscuit tin

EnglishDutch
biscuit beschuit; beschuitje; biscuit; cracker; kaakje; koekje; ongeglazuurd porselein
biscuit tin koekjestrommel; koektrommel
ship biscuit scheepsbeschuit
ship’s biscuit scheepsbeschuit
water biscuit cracker
dog‐biscuit hondebrood; hondekoekje