English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word cheap

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(inexpensive);
🔗 Designer shoes aren’t cheap, and neither am I.
cheaply
;
malkare
cheaply
;
malmultekoste

EnglishDutch
cheap armoedig; flauw; goedkoop; klein; nietig; prullerig; prullig; van slechte kwaliteit; voordelig; voor een zacht prijsje; vulgair
cheap Jack kramer; scharrelaar; venter
hold cheap gering achten; geringschatten
if it is a lie, you have the tale as cheap as I als ik lieg dan lieg ik in commissie
on the cheap op een koopje
cheapen afdingen; afslaan; geringschatten; goedkoper maken; goedkoper worden; in prijs dalen; in prijs doen dalen; kleineren; loven en bieden
cheapness goedkoopheid
dirt‐cheap spotgoedkoop; te geef; voor een spotprijs
dog‐cheap spotgoedkoop