English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word cheque
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
cheque card (debit card; bank card) | debetkarto | |
giro cheque | ||
giro cheque (debit card) | ||
(bridle; restrain; control; curb; inhibit; rein in; contain) | ; ; ; | |
(bridle; restraint) | ; ; toom | |
(audit; supervise; collate; moderate; oversee; review; examine; vet) | ; | |
(oversight; scrutiny; verification; supervision) | ||
(mark) | ; ; | marki |
(calculation; reckoning; tally; calculus) | ; | |
(chess) | schaak | |
cheque‐book | ; |
English | Dutch |
---|---|
cheque | ⇆ cheque |
a chequered lot | ⇆ een veelbewogen leven |
cheque card | ⇆ bankpas; ⇆ betaalpas; ⇆ pinpas |
giro cheque | ⇆ betaalkaart; ⇆ girobetaalkaart; ⇆ kascheque |
postal cheque | ⇆ postcheque |
traveller’s cheque | ⇆ reischeque; ⇆ traveller’s cheque |
check | ⇆ aannemen; ⇆ aanvinken; ⇆ afgeven; ⇆ bedwingen; ⇆ belemmeren; ⇆ belemmering; ⇆ beteugelen; ⇆ beteugeling; ⇆ bon; ⇆ bonnetje; ⇆ breidelen; ⇆ checken; ⇆ collationeren; ⇆ controle; ⇆ controle uitoefenen op; ⇆ controleren; ⇆ echec; ⇆ een halt toeroepen aan; ⇆ fiche; ⇆ geruit; ⇆ in bewaring geven; ⇆ in bewaring nemen; ⇆ in toom houden; ⇆ inhouden; ⇆ intomen; ⇆ keren; ⇆ knip; ⇆ nagaan; ⇆ nameten; ⇆ narekenen; ⇆ natellen; ⇆ natrekken; ⇆ paal en perk stellen aan; ⇆ rekening; ⇆ reçu; ⇆ ruit; ⇆ ruitje; ⇆ ruitjesgoed; ⇆ ruitjespatroon; ⇆ schaak; ⇆ schaak geven; ⇆ schaak zetten; ⇆ slag; ⇆ stuiten; ⇆ tegengaan; ⇆ tegenhouden; ⇆ tegenslag; ⇆ toets; ⇆ toetsen; ⇆ tomen; ⇆ tot staan brengen; ⇆ vastzetten; ⇆ verifiëren; ⇆ wat remmen |
cheque‐book | ⇆ chequeboek; ⇆ chequeboekje |
cheque‐guarantee | ⇆ bankpas; ⇆ betaalpas |
Eurocheque | ⇆ Eurocheque |