English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word dish

Dutch/English
English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(platter; plate);
🔗 A moment later the young woman brought tea and a dish of small cakes.
dish up
butter‐dish
dish‐cloth
(dust‐rag; duster; dishtowel)		; ;
stofdoek
dish‐cover
(cloche; bell)		;
dish‐mop
;
vatenkwast
(dish‐cloth; dust‐rag; duster)
(tea‐towel; tea‐cloth)
kuireja sekigtuko
dishwasher
;
vaatwasmachine
;
dishwasher

EnglishDutch
dish⇆ gerecht; ⇆ opscheppen; ⇆ schaal; ⇆ schaaltje; ⇆ schotel; ⇆ schoteltje; ⇆ te slim af zijn
baking dish⇆ braadslede; ⇆ braadslee
bonbon dish⇆ bonbonnière
dished up⇆ naar de maan
dish liquid⇆ afwasmiddel
dish out⇆ rondstrooien; ⇆ uitdelen
dish up⇆ debiteren; ⇆ opdienen; ⇆ opdissen; ⇆ voorschotelen; ⇆ voorzetten
do the dishes⇆ de afwas doen
fruit dish⇆ fruitschaal; ⇆ vruchtenschaal
made dish⇆ samengestelde schotel
oven dish⇆ ovenschotel
principal dish⇆ hoofdschotel
satellite dish⇆ schotelantenne
standing dish⇆ vaste schotel
vegetable dish⇆ dekschaal
butter‐dish⇆ botervloot; ⇆ botervlootje
chafing‐dish⇆ komfoor; ⇆ rechaud; ⇆ test
dish‐cloth⇆ vaatdoek
dish‐cover⇆ deksel
dished⇆ naar de maan
dish‐mop⇆ afwaskwast; ⇆ vaatkwast; ⇆ vatenkwast
dishpan⇆ afwasbak
dish‐rack⇆ afdruiprek
dishtowel⇆ droogdoek; ⇆ keukenhanddoek; ⇆ theedoek
dishwasher⇆ afwasautomaat; ⇆ afwasmachine; ⇆ bordenwasser; ⇆ vaatwasmachine; ⇆ vaatwasser
dishwater⇆ afwaswater; ⇆ slootwater; ⇆ vaatwater
egg‐dish⇆ eiergerecht
fish‐dish⇆ visschotel
meat‐dish⇆ vleesschotel
side‐dish⇆ bijgerecht; ⇆ toespijs; ⇆ tussengerecht
soap‐dish⇆ zeepbakje