English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word dress show

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
een verband omleggen
;
verzorgen van een wond
(clothe; fit; suit; array; attire);
vesti
🔗 Muttering under his breath, he dressed hurriedly.
(get dressed);
toilet maken
vestiĝi
(get dressed; dress oneself)
(article of clothing; apparel); ;
(gown; robe)
(costume; outfit; suit); ;
(robe)
🔗 Her dresses hung on a cloakstand, the last of the room’s furnishings.
(demonstrate; manifest)
laten blijken
manifesti
(indicate; point out; demonstrate; display; manifest; exhibit)
laten zien
; ; ;
🔗 Type in the code as shown.
(spectacle; display; displaying; performance)
(distraction; diversion; recreation; amusement; divertissement);
verstrooiing
;
(presentation; intro; introduction; rendition; performance); ;
(conduct; guide; lead; channel; wage; bring; drive; usher); ; ;
🔗 He will show you to your rooms.
(sign)
tentoonspreiding
;
🔗 Mr. Macron and Ms. von der Leyen’s show of unity is also an attempt to put paid to any Chinese hopes of exploiting differences within Europe.
; ;
🔗 A preposition, then, is a word which connects words and shows the relation between them.

EnglishDutch
dress show modeshow
dress aankleden; aanmaken; ambtsgewaad; avondtoilet; bekleden; bemesten; bereiden; bewerken; dos; dracht; een verband leggen op; gala; gewaad; japon; jurk; kappen; klaarmaken; kleden; kleding; kleed; kleren; kostuum; mesten; opmaken; pappen; pavoiseren; prepareren; richten; roskammen; schoonmaken; tenue; toilet; toilet maken; tooien; verbinden; zich aankleden; zich kleden; zich richten
show aan de dag leggen; aanduiden; aantonen; aanwijzen; afdraaien; betonen; betoon; bewijzen; blijk geven van; demonstreren; draaien; exposeren; expositie; komedie; laten blijken; laten zien; lijken; onderneming; ontplooien; optocht; parade; praalvertoon; pralerij; pronk; pronkerij; schijn; show; showen; spul; te zien zijn; tentoonspreiding; tentoonstellen; tentoonstelling; toneelvoorstelling; tonen; uitduiden; uitkomen; uitwijzen; verraden; vertonen; vertoning; vertoon; voor de dag komen; voordoen; voorstelling; wijzen; zaak; zaakje; zich vertonen