English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word fortune

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
fortune
(destiny; fate; luck)
;
fortune
(wealth; affluence; richness)
(fate; ill fate; destiny)
🔗 What ill fortune brings you here?
fortune
(capital)
fortune teller
fortune teller
(augur)
waarzegger
fortune teller
(happy)
(fortuitous; lucky)
bonsorta
🔗 In 1964 Welles returned to the area in which his Megalosaurus was found and was fortunate to discover another skeleton of a similar therapod.
misfortune
misfortune
(adversity; sadness; unhappiness; woe; misadventure)

EnglishDutch
fortune fortuin; geluk; lot; vermogen
a piece of good fortune een buitenkansje
fortune favours fools de gekken krijgen de kaart; het geluk is met de dommen
fortune favours the bold een brutaal mens heeft de halve wereld; wie niet waagt, die niet wint
fortune’s wheel het rad van fortuin
fortune teller kaartlegster; waarzegger; waarzegster
have one’s fortunes told zich laten waarzeggen
have the good fortune to het geluk hebben om
ill fortune pech
it fortuned that het gebeurde dat
make a fortune een vermogen verdienen
make one’s fortune fortuin maken
marry a fortune een vrouw met geld trouwen
seek one’s fortune zijn fortuin zoeken
stroke of good fortune gelukje
tell fortunes waarzeggen
tell somebody’s fortune iemand de toekomst voorspellen
the wheel of fortune het rad van fortuin
fortunate gelukkig
fortune‐hunter fortuinzoeker; gelukzoeker
fortune‐seeker gelukzoeker
fortune‐telling waarzeggerij; waarzegging
misfortune ongeluk; ramp; rampspoed