English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word frog‐march

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
;
;
vleugelrail
(parade; march past)
(walk; ambulate)
🔗 She marched forward, ducked under the larch, pushed open the door.
(walk)

EnglishDutch
frog‐march <met vier man een weerspannige persoon wegdragen bij de armen en benen met het gezicht omlaag>
frog Fransoos; brandebourg; kikker; kikvors
march afmars; betogen; demonstratie; demonstreren; gang; grens; grensgebied; laten marcheren; loop; marcheren; mark; mars; opmarcheren; opmars; oprukken; optrekken; stappen; tocht; trekken; trekken naar; uitrukken; verloop; voortgang