English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word go together

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
🔗 He looked over his shoulder, then went to the back wall.
(ride; travel; drive)
(be going to; will; shall)
<futura helpverbo>
(wend)
🔗 Where do we go to now?
(jointly); ; ; ; ;
🔗 Did you think a few hours ago that you would ever be together again?

EnglishDutch
go together bijeenkomen; goed bij elkaar passen; samengaan
go aanval; afgaan; aflopen; behoren; beurt; bezwijken; blijven; doodgaan; elan; eraan moeten geloven; fut; gaan; gang; gangbaar zijn; heengaan; horen; hup; keer; lopen; luiden; mode; opraken; opstappen; overgaan; poging; reiken; stuk gaan; thuishoren; tijgen; trekken; uitvallen; vaart; verdwijnen; verstrijken; wegraken; worden; zich voltrekken; zijn
together aan elkaar; aaneen; achtereen; bij elkaar; bijeen; gelijk; gemeenschappelijk; gezamenlijk; met elkaar; onderling; opeen; saam; samen; tegelijk; tegen elkaar; tezamen