English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word haul
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
haul (drag; draw; pull; tug; draught; drawl; tow; twitch) | ; | |
haul (drag; tow) | ; | |
haulier (trucker) | ||
hauling (pulling; tirade) |
English | Dutch |
---|---|
haul | ⇆ aanhalen; ⇆ afstand; ⇆ buit; ⇆ draaien; ⇆ halen; ⇆ slepen; ⇆ traject; ⇆ trek; ⇆ trekken; ⇆ vangst; ⇆ vervoeren; ⇆ weg; ⇆ wenden; ⇆ winst |
a big haul | ⇆ een goede vangst |
be hauled up before the judge | ⇆ voor de rechter gesleept worden |
be hauled up in court | ⇆ voor de rechter gesleept worden |
haul away | ⇆ verslepen |
haul down | ⇆ neerhalen |
haul in | ⇆ binnen boord halen; ⇆ inhalen; ⇆ inpalmen |
haul off | ⇆ afhouden |
haul somebody over the coals | ⇆ iemand de mantel uitvegen; ⇆ iemand een uitbrander geven |
haul to the wind | ⇆ oploeven |
haul upon the wind | ⇆ oploeven |
it will be a long haul | ⇆ dat zal heel wat moeite gaan kosten; ⇆ het wordt een lange ruk |
veer and haul | ⇆ vieren en halen |
haulier | ⇆ beroepsvervoerder; ⇆ transportonderneming; ⇆ vrachtwagenchauffeur; ⇆ wegvervoerder |
short‐haul | ⇆ korte‐afstands‐ |