English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word house‐rent

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
🔗 The house surprised her every time she saw it.
(dwell; live; reside; stay; lodge);
(accommodate)
onder dak brengen
🔗 This, the pirate was sure, housed the chieftain and his folk.
rent
(rent money)
rent
(rental)
;
rent
(hire; rental)
(hire)
🔗 You can rent this house for ฿ 13,500 per month and it is also available for sale for ฿ 2,690,000.
rent
(let; rent out; hire)

EnglishDutch
house‐rent huishuur
house behuizing; binnenhalen; firma; house; huis; huisvesten; huisvesting verlenen; huizen; onder dak brengen; onderbrengen; schoolafdeling; schouwburgzaal; stallen; voorstelling; wonen; woning; zaal
rent huishuur; huren; huur; huurpenningen; huurprijs; in pacht hebben; in pacht nemen; pacht; pachten; pachtgeld; pachtsom; scheur; scheuring; spleet; verhuren