English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word ice‐house

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
🔗 The house surprised her every time she saw it.
(dwell; live; reside; stay; lodge);
(accommodate)
onder dak brengen
🔗 This, the pirate was sure, housed the chieftain and his folk.
(icecream)
ice
ijs‐
ice
(glacial)
ijs‐

EnglishDutch
ice‐house ijskelder
house behuizing; binnenhalen; firma; house; huis; huisvesten; huisvesting verlenen; huizen; onder dak brengen; onderbrengen; schoolafdeling; schouwburgzaal; stallen; voorstelling; wonen; woning; zaal
ice doen verstijven; frapperen; glaceren; ijs; verkillen