English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word jointly

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
jointly
(mutually)
;
jointly
(together)
joint
(articulation)
joint
(collective)
;
joint
(common; communal; concerted; generic; mutual; single)
;
joint
(collective)
opa
joint
joint
(seam; join; jointing)
;
voeg

EnglishDutch
jointly gemeenschappelijk; gezamenlijk
jointly liable medeaansprakelijk
conjointly gemeenschappelijk; gezamenlijk; tegelijk
joint ex aequo; gebouw; geleding; gelegenheid; gelid; gemeen; gemeenschappelijk; gewricht; gezamenlijk; houtverbinding; joint; kast; keet; kit; knoop; kroeg; las; lassen; lid; mede‐; naad; scharnier; stickie; stuk; tent; toko; verbinden; verbinding; verbonden; verdelen; verenigd; voeg; voegen