English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word nails

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(stud);

EnglishDutch
nail betrappen; <een lengte‐eenheid>; klauw; met spijkers beslaan; nagel; nagelen; niet loslaten; op de kop tikken; snappen; spijker; spijkeren; vastnagelen; vastspijkeren; vernagelen