English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word nameless

English	Dutch (translated indirectly)	Esperanto
nameless (anonymous; without a name; untitled; unnamed)	naamloos	anonima
nameless (anonymous)	naamloos	sennoma
🔗 To you, Mazirian, I am nameless, lest you curse me.
name (appellation; denomination)	naam	nomo
🔗 Names coming from people are limited to the deceased.
name (call; dub; term)	noemen	nomi
name (fame; renown; kudos; repute)	beroemdheid ; faam ; vermaardheid ; bekendheid	renomo
name	noemen	nomi
🔗 It was Dalrymple who named the strait after Torres.
name (call)	noemen	nomi
name	benaming ; naam	nomo
name	benoemen ; noemen	nomi
🔗 There are so many that I can’t name them all.
name	noemen	citi

English	Dutch
nameless	⇆ naamloos; ⇆ nameloos; ⇆ onbekend; ⇆ onnoemelijk; ⇆ zonder naam
who shall be nameless	⇆ wiens naam ik niet zal noemen
who shall remain nameless	⇆ wiens naam ik niet zal noemen
name	⇆ benaming; ⇆ benoemen; ⇆ dopen; ⇆ naam; ⇆ noemen; ⇆ opnoemen; ⇆ reputatie