English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word sicken

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(nauseate); ;
🔗 I am sickened by what I heard today.
(ill; unwell; ailing);
🔗 She was sick.
(alien; disgusting; nauseous; sickening)
🔗 His stomach churned, and he swallowed hard to keep from being sick.
sickening
(alien; disgusting; nauseous; sick)
; ; ;

EnglishDutch
sicken beu worden; degouteren; misselijk worden; ziek worden
sick beu; bitter; diep teleurgesteld; gestoord; het land hebbend; krank; kwaad; luguber; misselijk; mottig; onpasselijk; spuugmisselijk; wrang; zeeziek; ziek
sickening beklemmend; kloten; misselijk; misselijk makend; misselijkmakend; walgelijk; walglijk; weerzinwekkend