English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word stretch one’s legs
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(paw; shank) | ; | |
; schenkel | ||
🔗 Suddenly Rand’s legs lost the little strength they had. | ||
(rack; strain; stress; tense) | ; | |
(expanse; expansion; extension; sweep) | ||
(run; expand; extend; range; reach; spread) | ||
(tighten) | streĉiĝi | |
(expand; reach; spread; stretch out) | ; ; ; | |
(be not scrupulous about) | ||
; ; | ||
🔗 She stretched her arms, tucked her hands behind her head and lay thinking. | ||
🔗 He stretched his memory as hard as he could to remember Eva Bentley’s birthdate. |
English | Dutch |
---|---|
stretch one’s legs | ⇆ de benen strekken; ⇆ zich vertreden |
leg | ⇆ been; ⇆ beentje; ⇆ bout; ⇆ etappe; ⇆ gedeelte; ⇆ pijp; ⇆ poot; ⇆ ronde; ⇆ schacht; ⇆ schenkel; ⇆ schinkel |
stretch | ⇆ eind; ⇆ geweld aandoen; ⇆ het niet zo nauw nemen met; ⇆ inspannen; ⇆ inspanning; ⇆ oprekken; ⇆ opspannen; ⇆ periode; ⇆ prikkelen; ⇆ reiken; ⇆ rekken; ⇆ spannen; ⇆ spanning; ⇆ strekken; ⇆ stuk; ⇆ tijd; ⇆ tijdje; ⇆ traject; ⇆ uitdagen; ⇆ uitgestrektheid; ⇆ uitrekken; ⇆ uitrekking; ⇆ uitslaan; ⇆ uitspannen; ⇆ uitspreiden; ⇆ uitsteken; ⇆ uitstrekken; ⇆ uitstrekking; ⇆ vak; ⇆ zich uitstrekken |