English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word unpleasant

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
unpleasant
(brutal; gruff; harsh; rough; sour; surly; unkind; sullen; disagreeable)
unpleasant
(bleak; dismal; dreary; horrible; nasty; distasteful; disagreeable; untoward)
; ;
unpleasant
(nasty; cold; uncongenial)
;
malsimpatia
(agreeable; enjoyable; lovely; nice; congenial); ; ; ; ;
🔗 Watershade occupied a pleasant place beside Janglin Water, a small lake with hills to the north and south and the Ceald stretching away to the west.
pleasant
(agreeable; enjoyable)
; ;
pleasant
(pleasing; nice; agreeable)
plaĉa
(bad job)
🔗 Still, thought Liane, every unpleasantness carried with it compensation.
unpleasantness

EnglishDutch
unpleasant belabberd; beroerd; naar; onaangenaam; onaardig; onbehaaglijk; onplezierig; onprettig; onverkwikkelijk
be unpleasant to zich onaangenaam gedragen tegenover
let oneself in for something unpleasant zich iets onaangenaams op de hals halen
pleasant aangenaam; aardig; behaaglijk; genoeglijk; gezellig; leuk; opgeruimd; plezant; plezierig; prettig; vriendelijk; vrolijk
unpleasantness onaangenaamheid; onaardigheid; onbehaaglijkheid; onenigheid; onplezierigheid; ruzie