English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word wash ashore

English	Dutch (translated indirectly)	Esperanto
wash ashore (be washed ashore; disembark; wash up)	aanspoelen	surbordiĝi
🔗 And they go for months at a time eating little more than seaweed that washes ashore.
ashore (aland; on land; on shore; by land)	aan land	surtere
wash (launder)	ómspoelen ; uitwassen ; wassen	lavi
🔗 And wash your hands again!
wash	wassen	lesivi
wash	spoelen	tralavi
wash	zich wassen	lavi sin
🔗 He had to wash.
wash (carry; bear)	dragen ; voeren ; voorhebben	porti

English	Dutch
wash ashore	⇆ aan land spoelen; ⇆ aanspoelen
ashore	⇆ aan de grond; ⇆ aan de wal; ⇆ aan land; ⇆ aan wal; ⇆ gestrand
wash	⇆ aanspoeling; ⇆ aanspoelsel; ⇆ aanstrijken; ⇆ afsoppen; ⇆ afspoelen; ⇆ afwassen; ⇆ bespoelen; ⇆ besproeien; ⇆ bestrijken; ⇆ dweilen; ⇆ gewassen tekening; ⇆ goed blijven in de was; ⇆ golfslag; ⇆ kielwater; ⇆ kleurtje; ⇆ lappen; ⇆ omspóélen; ⇆ omwassen; ⇆ saus; ⇆ sausen; ⇆ sauzen; ⇆ schoonwassen; ⇆ spoelen; ⇆ spoeling; ⇆ spoelsel; ⇆ spoelwater; ⇆ uitspoelen; ⇆ uitwassen; ⇆ vernisje; ⇆ vernissen; ⇆ was; ⇆ wasecht zijn; ⇆ wassen; ⇆ wassing; ⇆ waterverf; ⇆ zich laten wassen; ⇆ zich wassen; ⇆ ómspoelen