Niederländisch–Deutsches Wörterbuch
Deutsche Übersetzung des niederländischen Wortes trekken
Niederländisch | Deutsch (indirekt übersetzt) | Esperanto |
---|---|---|
(aanhalen; aantrekken) | anziehen | altiri |
🔗 Maar het was het etiket dat Poirots aandacht trok. | ||
(aftekenen; beschrijven; tekenen; uittekenen) | zeichnen ; ; malen ; ; entwerfen ; skizzieren | |
herausziehen | ||
(tappen; uittrekken) | entlocken ; entziehen ; extrahieren ; zapfen ; zücken | |
🔗 De officier trok zijn pistool en vuurde. | ||
(slepen) | kräftig ziehen ; zerren ; schleppen ; anholen ; treideln ; ; ausrücken | |
(buigen; kromtrekken) | ; sich beugen ; sich krümmen | |
hinken ; humpeln ; | ||
wandern ; | ||
streki | ||
(halen) | ; verziehen | |
🔗 Als je aan dit touw trekt, halen we je weer naar boven. | ||
; trassieren ; ziehen auf | trati | |
(aftrekken; laten trekken; zetten) | aufgießen ; infundieren ; ziehen lassen ; aufbrühen | |
🔗 „Het bespaart me in de voeding”, placht zij te zeggen wanneer ze er een voedzaam soepje van trok. | ||
lutschen ; | suĉi | |
🔗 Hij trok aan zijn sigaar. | ||
(bewegen; zich bewegen; zich verroeren; zich voortbewegen) | ; | |
zu kämpfen beginnen ; losschlagen | ||
🔗 Ik trek zelf ten strijde met mijn mannen. | ||
(aanhalen; trekken) | anziehen | altiri |
(aandoen; opzetten) | antun ; anziehen ; ; anlegen | |
🔗 Toen trok hij schone kleren aan. | ||
(inhouden) | ; | |
(trekken) | aufgießen ; infundieren ; ziehen lassen ; aufbrühen | |
(korten) | ; ; Rabatt geben | |
; subtrahieren | subtrahi | |
Einzug | ||
(insluiten) | ; einbeziehen | |
(halen) | entbieten ; ; kommen lassen ; | |
(aanschaffen; afnemen; overnemen; zich aanschaffen) | ; sich kaufen ; ; ; | |
🔗 En ook zij hebben hun biljetten via u betrokken? | ||
zurücklegen ; | ||
🔗 Iedereen wil wel een herinnering hebben aan een gevaarlijk gebied dat hij doorgetrokken is. | ||
(verzadigen) | sättigen | |
(fysionomie) | Physiognomie ; Gesichtsausdruck | |
(terugtrekken) | zurückziehen | |
(trekken) | ; sich beugen ; sich krümmen | |
zusammenziehen | kuntiri | |
🔗 Hij opende het portier en stapte in, zijn jonge vriend meetrekkend. | ||
(aftekenen; omlijnen) | im Umriß zeichnen ; umreißen | |
(onthouden) | ; aufhalten ; enthalten ; zurückhalten | |
🔗 Ons water onttrekken wij aan vier bronnen diep in de bodem. | ||
(versnellen; accelereren) | beschleunigt werden ; gefördert werden ; eine Beschleunigung erfahren ; eine Förderung erfahren | |
(ophalen) | hissen ; | |
🔗 Hij trok de wenkbrauwen op en staarde misprijzend naar het voedsel. | ||
(bouwen) | ; aufbauen ; erbauen ; konstruieren ; errichten ; anlegen ; bauen lassen | |
🔗 Het hout, waarvan dit gebouw was opgetrokken, was nieuw. | ||
(langsgaan; passeren; voorbijgaan; voorbijlopen) | vorbeigehen ; vorübergehen ; | |
(bekleden) | beziehen ; überziehen | tegi |
(rondreizen) | wandern ; | |
; zusammenziehen | ||
kontrahieren | ||
zusammenziehen | kuntiri | |
stuiptrekken (krampachtig samentrekken) | zucken ; krampfhaft zucken | |
(intrekken) | zurückziehen | |
🔗 Hij keek naar zijn teruggetrokken hand en een doordringende, onaangename geur bereikte zijn neusgaten. | ||
(gelaatstrek) | Gesichtszug ; | |
🔗 Ik lette meer op de trekken van de derde persoon, degene die Random nooit eerder had gezien, zoals hij had gezegd. | ||
Wandertaube | migra kolombo | |
(harmonica; trekzak) | Harmonika ; Handharmonika | |
trekkend | wanderlustig ; unstet | migrema |
Wanderer | ||
(tractor) | ; ; | |
🔗 Het vervoer vindt plaats met een krachtige trekker. | ||
trekkracht | Zugkraft | |
(attractie) | Anreiz | |
🔗 Hoe maak je je tuin een trekpleister voor vogels en insecten? | ||
trekpot (theepot) | Teekanne | |
treksluiting (rits; ritssluiting) | Reißverschluß | |
trektocht | Wanderschaft ; | |
Zugvogel | ||
(harmonica; trekharmonica) | Harmonika ; Handharmonika | |
(uitwijken) | ||
(bestemmen) | ausersehen ; bestimmen ; festsetzen ; vorausbestimmen ; vorherbestimmen | |
🔗 Als beginner moet u ongeveer een half uur tot één uur voor iedere training uittrekken. | ||
(afdoen; afleggen; afzetten; uitdoen; uitkrijgen) | zurücklegen ; ; | |
🔗 Hij trok zijn jas uit en legde die over een stoel. | ||
(uitrukken) | entreißen | |
(ontlokken; tappen; trekken; eruit trekken) | entlocken ; entziehen ; extrahieren ; zapfen ; zücken | |
🔗 Toen zij eenmaal de kamer uit waren, sloegen ze haar bijna bewusteloos en trokken ze enkele van haar nagels uit. | ||
(afgaan; heengaan; ervandoor gaan; weggaan; zich verwijderen; opstappen) | ; ; heimgehen ; verscheiden ; | |
🔗 De volgende morgen vertrok Robert. | ||
(begunstigen; bevoordelen; gunstig gezind zijn) | begünstigen ; günstig gesinnt sein ; zugetan sein ; bevorteilen | |
; ; vorziehen | ||
(slepen) | schleppen ; nachschleppen | |
wegbegeben ; ; sich entfernen ; ; sich davonscheren | ||
🔗 De kleur trok weg uit zijn gezicht. |