Engels | Nederlands |
---|
buzz | ⇆ brommen; ⇆ fluisteren; ⇆ gebrom; ⇆ gegons; ⇆ geroezemoes; ⇆ gesmoes; ⇆ gezoem; ⇆ gonzen; ⇆ heimelijk verspreiden; ⇆ kick; ⇆ laag overvliegen; ⇆ lekker gevoel; ⇆ roezemoezen; ⇆ ronddraven; ⇆ suizen; ⇆ toefluisteren; ⇆ zoemen |
buzz about | ⇆ doelloos heen en weer draven |
buzz off! | ⇆ scheer je weg! |
buzz off | ⇆ aftaaien; ⇆ weggaan; ⇆ ’m smeren |
give somebody a buzz | ⇆ iemand bellen |
the air buzzes with rumours | ⇆ het gonst van de geruchten |
buzzer | ⇆ zoemer |
buzzing | ⇆ gebrom; ⇆ gegons; ⇆ geroezemoes; ⇆ gesuis; ⇆ gezoem; ⇆ suizing |