Nederlands–Engels woordenboek

Engelse vertaling van het Nederlandse woord seizoen

Nederlands → Engels
  
NederlandsEngels (indirect vertaald)Esperanto
(jaargetij; jaargetijde)
🔗 Ook in andere seizoenen is er genoeg te zien.
bathing season
kreskosezono
(regentijd)
🔗 Zo ging een heel regenseizoen voorbij.

NederlandsEngels
seizoen season
badseizoen bathing season
broedseizoen breeding‐season
groeiseizoen growing season
jachtseizoen hunting‐season; open season; season
naseizoen end of the season; late season
reisseizoen travelling season
seizoenarbeid seasonal work
seizoenarbeider hired man; migrant worker; seasonal worker
seizoenkaart season‐ticket
seizoenopruiming clearance sales
seizoensgroente vegetable of the season
speelseizoen theatrical season
toeristenseizoen tourist season
visseizoen open season; fishing‐season
voetbalseizoen football season
voorseizoen early season; preseason