Engels–Nederlands woordenboek
Nederlandse vertaling van het Engelse woord deal
Engels | Nederlands (indirect vertaald) | Esperanto |
---|---|---|
(administer; afford; allow; confer; give; grant; impart; provide; spare; invest with; fetch) | ||
(administer; allocate; distribute; give out) | ; | |
(distribution) | uitreiking ; verdeling | |
(accord; agreement; mutual agreement; pact) | ; ; ; | |
(refer) | ||
(agreement; contract; compact) | ||
(accord; accordance; agreement; chord; concord; concurrence; concurrency; consonance) | ; | |
sparrehout ; | ||
; | ||
; | ||
sparrehout ; ; | ||
a good deal of (a lot of; much; plenty of; substantial; a great deal; a great deal of; a pack of; a whole lot) | heel wat | multa |
a great deal (a lot of; much; plenty of; substantial; a good deal of; a great deal of; a pack of; a whole lot) | heel wat; | multa |
a great deal of (a lot of; much; plenty of; substantial; a good deal of; a great deal; a pack of; a whole lot) | heel wat | multa |
(approach; tackle) | aan komen lopen ; beginnen met ; ; ; | |
(address; handle; process; treat) | ||
(have to do with) | rilati kun | |
(be about; be a question of; be on the subject of; involve; pertain) | handelen over | temi pri |
(trade agreement; trade accord; commercial agreement) |
Engels | Nederlands |
---|---|
deal | bedélen; deal; dealen; deel; dennehout; geven; grenehout; grenehouten; grenehouten 9‐duimsplank; grenen; grote hoeveelheid; handelen; handelstransactie; handeltje; hoeveelheid; koehandel; koop; overeenkomst; ronddelen; scharrelen; sparrehout; toebrengen; toedelen; toedienen; transactie; uitdelen; vurehout; vurehouten; vurehouten 9‐duimsplank; vuren |
a deal of | een boel |
a good deal of | heel veel; heel wat |
a great deal | erg; heel wat; veel; zeer veel |
a great deal of | heel veel; heel wat |
be dealt with | in behandeling komen |
being dealt with | in behandeling |
big deal! | dank je feestelijk!; is dat alles?; nou en? |
deal in | dealen; doen aan; doen in; handel drijven in; scharrelen in; verhandelen |
deal out | toebedelen; toedelen; uitdelen |
deal round | ronddelen |
deal somebody a blow | iemand een slag toebrengen |
deal with | aanpakken; afrekenen met; behandelen; bejegenen; handel drijven met; handelen over; het hoofd bieden aan; kopen bij; omgaan met; optreden tegen; te doen hebben met; verwerken; zich bezighouden met |
do a deal | een koop sluiten |
free trade deal | vrijhandelsverdrag |
get a bad deal | er slecht afkomen |
get a good deal | er goed afkomen |
get a raw deal | slecht behandeld worden |
give somebody a fair deal | iemand eerlijk behandelen |
give somebody a raw deal | iemand een rotstreek leveren |
give somebody a square deal | iemand eerlijk behandelen |
have dealings with | in verstandhouding staan met; te maken hebben met; zich inlaten met |
have no dealings with | niets te maken hebben met |
insider dealing | handelen met voorkennis |
it is your deal | u moet geven |
it’s a deal! | afgesproken! |
make a deal | een koop sluiten |
package deal | package deal |
that’s saying a good deal | dat is veel gezegd; dat wil wat zeggen |
the deal is with you | u moet geven |
trade deal | handelsdeal; handelsovereenkomst |
what’s the big deal? | nou en?; wat is het probleem? |
what’s the deal? | nou en?; wat is het probleem? |
wheel and deal | ritselen; sjoemelen |
dealer | dealer; drugsdealer; gever; handelaar; koopman |
dealing | behandeling; gescharrel; handeling; handelwijze |
dealings | omgang; relaties; transacties |
misdeal | vergeven; verkeerd geven |