Engels–Nederlands woordenboek
Nederlandse vertaling van het Engelse woord make
Engels | Nederlands (indirect vertaald) | Esperanto |
---|---|---|
(bear down) | ; ; | |
(form) | ; | |
(cause; get; have; bring) | ; ; | |
(concoct; fabricate; manufacture) | ||
; | ||
(render) | ||
(accrue) | ||
make a contract (enter into a contract) | ; ; ; | |
make a speech | een speech houden; speechen; het woord voeren | fari paroladon |
make for | ||
(break down upon; head for) | afstevenen op ; ; | direkti sin al |
make fun of (gibe; jeer; mock; scoff; taunt) | ||
(bear; cope; endure; stand; withstand) | ; ; ; ; ; | |
make known (advise; announce; apprise; convey; inform; let know; notify) | ; kond doen van | |
make love (fuck) | ||
geld verdienen | gajni monon | |
(discern; find; notice; perceive) | ; ; ; ; | |
(account for; constitute; form) | ; | |
make up (paint) | ; | ŝminki |
(devise; engineer; hatch; invent; mastermind) | ||
make up one’s mind (come to a decision) | ||
make war (wage war; war) | ; | |
make water (leak) | ||
make water (piss; urinate; pee; wee‐wee) | een plas doen ; ; | |
maker | ; vervaardiger | |
maker (manufacturer) | ; vervaardiger | |
maker | ||
making (manufacture) | ; | |
making (acting; formation; manifacture; performance) | ; ; | farado |
remake (renew; repeat) |
Engels | Nederlands |
---|---|
make | aanbrengen; aanleggen; aanmaken; afleggen; afsluiten; begaan; beramen; bereiken; bijzetten; binden; binnenvaren; brengen; doen; doen verrichten; fabricaat; fabrieken; fatsoen; halen; houden; indienen; inwinnen; in zicht krijgen; knopen; laten; leveren; lijden; maaksel; makelij; maken; merk; nemen; opmaken; scheppen; schudden; sluiten; stellen; treffen; trekken; verdienen; verrichten; versieren; vervaardigen; verwerken; vlechten; voeren; vormen; zetten; zich begeven |
be made up of | bestaan uit |
be on the make | het hogerop zoeken; op de versiertoer zijn; op zijn eigen voordeel uit zijn |
do you know what to make of it? | weet u wat u ervan moet denken? |
he can make or break you | hij kan je maken en breken |
he is made like that | hij is nu eenmaal zo |
I can’t make it out | ik kom er niet uit |
in the making | in de maak; in ontwikkeling |
it makes pleasant reading | het laat zich prettig lezen |
it’s make or break | het is erop of eronder |
it was the make of him | dat heeft zijn karakter gevormd |
make a call | een bezoek afleggen; een bezoek brengen; een visite afleggen; een visite maken; telefoneren |
make a fire | een vuurtje stoken; stoken |
make after | nazetten; vervolgen |
make against | benadelen; niet bevorderlijk zijn voor |
make a halt | halt houden; halt maken |
make an offer | een aanbod doen |
make a pile | fortuin maken |
make a point | een bewering bewijzen |
make as if | doen alsof; zich houden alsof |
make a speech | een redevoering houden; een speech afsteken; een toespraak houden |
make a stand | halt houden; standhouden; weerstand bieden |
make at | afkomen op |
make away | zich uit de voeten maken |
make away with | naar binnen werken; opmaken; uit de weg ruimen; zoek maken |
make away with oneself | zich van kant maken; zich verdoen |
make believe | doen alsof; voorwenden |
make do with | het doen met; het stellen met; uitkomen met; uitkunnen; zich behelpen met |
make for | aangaan op; aanhouden op; aanstevenen op; aansturen op; afgaan op; afkomen op; afstevenen op; bevorderlijk zijn voor; bijdragen tot; koers zetten naar; stevenen naar; toekomen op; zich begeven naar |
make friends | goede vriende worden |
make fun of | de draak steken met; op de hak nemen; voor de mal houden |
make good | aanzuiveren; bewijzen; er komen; gestand doen; goed terechtkomen; goedmaken; herstellen; het goedmaken; nakomen; slagen in; ten uitvoer brengen; vergoeden; voldoen; waarmaken; weten te; zich er goed doorheen slaan; zich kranig houden |
make in favour of | bevorderlijk zijn voor; bijdragen tot |
make into | maken tot; veranderen in; verwerken tot |
make it | het halen; het klaarspelen; het maken; op tijd zijn; succes hebben |
make it big | beroemd worden; het maken; succes hebben |
make it up again | het weer bijleggen; het weer goedmaken |
make known | bekendmaken; kenbaar maken; kond doen van; openbaar maken; ruchbaar maken; veropenbaren; voortzeggen |
make love | de liefde bedrijven; kroelen; vrijen |
make merry | feesten; feestvieren; fuiven; plezier maken; pret maken; vrolijk zijn |
make mischief | de boel in de war sturen; onheil stichten; ruzie stoken |
make money | geld verdienen; rijk worden |
make much of | fêteren; hoog opgeven van; veel belang hechten aan; veel ophebben met; veel ophef maken van |
make off | ervandoor gaan; zich uit de voeten maken |
make off with | er vandoor gaan met; stelen |
make one’s bows | opkomen; van het toneel verdwijnen |
make one’s toilet | toilet maken |
make out | aantonen; begrijpen; beweren; bewijzen; erachter komen; onderscheiden; ontdekken; opbrengen; opmaken; rondkomen; rotzooien; uitschrijven; verklaren; voorgeven; vozen; zich redden |
make out with | vrijen met |
make over | opnieuw maken; overdoen; overdragen; overmaken; vermaken |
make peace | vrede stichten |
make somebody … | iemand aan het … brengen |
make somebody out to be | iemand afschilderen als; iemand houden voor; iemand voorstellen als |
make sure of | ervoor zorgen dat; zich vergewissen van; zich verzekeren van |
make the most of | zoveel mogelijk voordeel halen uit |
make to go | aanstalten maken om te gaan |
make towards | in de richting gaan van |
make up | aanvullen; bijleggen; bijwerken; grimeren; het goedmaken; in orde brengen; in orde maken; inhalen; klaarmaken; komedie spelen; opmaken; opstellen; samenstellen; uitmaken; vergoeden; verzinnen; vormen; zich grimeren; zich opmaken |
make up again | het weer bijleggen; het weer goedmaken |
make up for | compenseren; goedmaken; inhalen |
make up one’s mind | een besluit nemen; ergens toe besluiten; voor zichzelf uitmaken; zich voornemen |
make up to | afkomen op; het hof maken aan; in het gevlei zien te komen bij; toegaan naar |
make up to somebody | bij iemand in het gevlei komen |
make war | krijg voeren; oorlog voeren |
make water | een plas doen; lek zijn; plassen; urineren; water binnenkrijgen; water inkrijgen; water maken; wateren |
twice two makes four | twee keer twee is vier |
what am I to make of it? | wat moet ik daarvan maken? |
what do you make of it? | kun jij eruit komen? |
what do you make the time? | hoe laat heb je het? |
what time do you make it? | hoe laat heb je het? |
will you make one? | doe je mee? |
made | opgemaakt |
make‐believe | komedie; schijn; schijnvertoning; voorgewend |
maker | fabrikant; maker; schepper; vervaardiger |
makes | basiselementen |
making | aanmaak; maak; maaksel; maken; vervaardiging; vorming |
remake | cover; omwerken; opnieuw maken; overmaken; remake |
unmake | afzetten; ruïneren; tenietdoen; vernietigen |