Engels–Nederlands woordenboek
Nederlandse vertaling van het Engelse woord sleep
Engels | Nederlands (indirect vertaald) | Esperanto |
---|---|---|
(be asleep) | ; | |
slaap | ||
car sleep train | ||
(fall asleep; go to sleep) | ; ; onder zeil gaan ; ; ; gaan slapen | |
(drop off to sleep; fall asleep) | ; gaan slapen | |
in slaap doen vallen | ||
sleep on | dormi sur | |
sleep on | daŭrigi la dormadon | |
sleep with (have sexual intercourse with; know; lie with; have sex with) | slapen met | |
(inactive; sleeping; in abeyance) | ||
(tie) | ; ; | |
sleeping (asleep; inactive; in abeyance) | ||
sleepless | ||
sleepwalker (somnambulist; somnambulator) | ||
sleepy (drowsy) |
Engels | Nederlands |
---|---|
sleep | laten slapen; maf; pitten; rusten; slaap; slapen; staan |
a little sleep | een dutje; een slaapje |
go to sleep | gaan slapen; in slaap vallen |
have a sleep | slapen |
have one’s sleep out | uitslapen |
lose sleep over | grijze haren krijgen van; wakker liggen van |
lose sleep over something | ergens grijze haren van krijgen |
not sleep a wink | geen oog dichtdoen |
put to sleep | buiten westen slaan; een spuitje geven; in laten slapen; in slaap sussen; in slaap wiegen; naar bed brengen |
reel with sleep | tollen van de slaap |
rock to sleep | in slaap wiegen |
sleep around | met iedereen naar bed gaan |
sleep away | verslapen |
sleep in | uitslapen; zich verslapen |
sleep it off | zijn roes uitslapen |
sleep late | uitslapen |
sleep like a log | slapen als een marmot; slapen als een os |
sleep like a top | slapen als een roos |
sleep off one’s debauch | zijn roes uitslapen |
sleep off the drink | zijn roes uitslapen |
sleep on | doorslapen |
sleep on it | er een nachtje over slapen |
sleep out | buitenshuis slapen; niet intern zijn |
sleep over it | er nog eens over slapen |
sleep rough | dakloos zijn; op straat slapen |
sleep the hours away | zijn tijd verslapen |
sleep upon it | er nog eens over slapen |
sleep with | naar bed gaan met; slapen met |
sleep with somebody | met iemand naar bed gaan |
stagger with sleep | tollen van de slaap |
asleep | in slaap |
beauty‐sleep | schoonheidsslaapje |
dog‐sleep | hazeslaapje |
oversleep | zich verslapen |
sleeper | biel; biels; couchette; dwarsligger; slaapkop; slaapmuts; slaapster; slaapwagen; slaper |
sleeping | slapend |
sleepless | rusteloos; slapeloos; waaks; waakzaam |
sleepwalker | slaapwandelaar |
sleepwalking | slaapwandelen |
sleepy | beurs; buikziek; duf; slaapwekkend; slaap‐; slaperig; suf |