Information du mot hotel (néerlandais → espéranto: hotelo)

Parti du discourssubstantif
Prononciation/ɦoˈtɛl/
Césureho·tel
Genreneutre
Plurielhotels

Diminutif
SingulierPluriel
hotelletjehotelletjes

Exemples d’usage

Hotels hadden in de eerste vier maanden van dit jaar minder gasten dan een jaar eerder.
Weet u zeker dat u niet naar uw hotel wilt, meneer?
De mannen bleven een ogenblik staan en liepen toen terug naar het hotel.
Het hotel staat er al een hele tijd.
Logeerde ze hier in het hotel?
Dit is het allerduurste hotel van Nice.
Hij zei dat hij de kamer slechts voor twee dagen huren wilde en dat hij geen hotels kon verdragen.

Traductions

afrikaanshotel
albanaishotel
allemandHotel
anglaishotel
catalanhotel
danoishotel
espagnolhotel
espérantohotelo
finnoishotelli
françaishôtel
frison saterlandHotel
grecξενοδοχείο
hongroisszálloda
italienalbergo
malaishotel
norvégienhotell
papiamentohotèl
polonaishotel
portugaishotel
roumainhotel
russeгостиница
souahélihoteli
suédoishotell
tchèquehotel
thaïโรงแรม
turcotel
yidicheהאָטעל