Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word koninkrijk

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
;
🔗 „Welnu,” sprak de koning, „mijn koninkrijk is niet groot.”
(VK);
🔗 Het Verenigd Koninkrijk heeft de afgelopen jaren 150 dzjihadisten en andere criminelen de Britse nationaliteit ontnomen.
🔗 Je staat voor de koning!
(heer)
🔗 Ze legde een koning op een lege plaats, een rode zeven op een zwarte acht, verlegde snel een aantal kaarten en leunde toen met een zucht van voldoening achterover in haar stoel.
🔗 Horner verwijst dit verhaal echter naar het rijk der fabelen.
(overvloedig; uitbundig; weelderig);
copious
; ;
🔗 De rijkste bloei van deze planten krijgt u in arme grond.
(imperium; keizerrijk)
empire
(staat);
🔗 Zij kregen dit recht van de koning vanwege hun trouw aan het rijk.
(gefortuneerd; vermogend);
wealthy
;
🔗 We zijn rijk, jongen!
(rijkelijk); ;
richtly
;
aplenty
(staat)
🔗 Het gaat toch niet aan dat ’s rijks schatkist leeg staat terwijl er mensen bestaan met geld op de bank!
🔗 Bergkristal heeft de sterkste vibratie in het rijk der mineralen.
🔗 In het domein van de eukaryoten onderscheiden we het rijk der dieren, het rijk de planten, het rijk der schimmels en het rijk der protisten.

DutchEnglish
koninkrijk kingdom; realm
het koninkrijk der hemelen the Kingdom of Heaven
Verenigd Koninkrijk UK; United Kingdom
koning king; kingpin
rijk abundant; affluent; copious; empire; exuberant; fat; fertile; generous; in the money; kingdom; meaty; moneyed; opulent; plummy; prolific; realm; reign; rich; richly; state; sumptuous; wealthy; of wealth