Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word troost‐

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(heul; vertroosting)
consolation
;
comfort
;
solace
🔗 Hij had tenminste de troost dat ze wisten waar hij was.
🔗 Je bent juist op tijd voor een bakje troost, Ollie.
troost vinden in
get over
konsoliĝi pri
(somber; triestig)
🔗 Tegen het aanbreken van de winter zag het er vooral erg mistroostig uit.
(somber)
gloomly
; ;
🔗 Mistroostig keek hij naar de auto.
eyebright
desolate
senkonsola
🔗 De vader was troosteloos geweest.
(vertroosten; opbeuren)
comfort
;
console
🔗 „Maar het had erger kunnen zijn”, troostte hij zichzelf.

DutchEnglish
troost comfort; consolation; solace
troost‐ consolatory
een bakje troost a cup of coffee
een schrale troost Job’s comfort; cold comfort
troost vinden in find comfort in
zijn troost vinden bij seek comfort with
mistroostig dejected; sad
ogentroost euphrasy; eyebright
troostbrief consolatory letter
troosteloos cheerless; comfortless; desolate; disconsolate
troosten comfort; console; solace
troostprijs consolation prize
troostrijk comforting; consoling; consolatory
troostvol comforting; consoling; consolatory
troostwoord word of comfort