English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word handgrip
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(clutch; grab; grasp; seize; nab; snatch) | ; | |
grip (board; clutch; cling to; get caught on) | ; zich vastklampen aan | alkroĉiĝi al |
grip (handshake) | ; | |
grip (custody; holding; storage) | ; ; ; | |
grip (butt) | ||
grip (suitcase; valise) | ; | |
(hand over) | ; ; ter hand stellen | |
(labourer; operative; worker; working man; workman) | ||
🔗 Scales laid a hand on his shoulder. | ||
(convey; hand over; pass; assign; deliver; transmit; transfer; turn over) | ; ; ; ; | |
(veteran; ex‐serviceman) | ||
(indicator) |
English | Dutch |
---|---|
handgrip | ⇆ handgreep; ⇆ stevige handdruk |
grip | ⇆ beetpakken; ⇆ begrip; ⇆ boeien; ⇆ greep; ⇆ grijpen; ⇆ grip; ⇆ handgreep; ⇆ handvat; ⇆ houvast; ⇆ klemmen; ⇆ macht; ⇆ pakken; ⇆ vastgrijpen; ⇆ vastpakken; ⇆ vat |
hand | ⇆ aangeven; ⇆ aanreiken; ⇆ afgeven; ⇆ arbeider; ⇆ arbeidskracht; ⇆ geven; ⇆ hand; ⇆ handschrift; ⇆ handtekening; ⇆ handvol; ⇆ kaart; ⇆ kam; ⇆ man; ⇆ overhandigen; ⇆ overreiken; ⇆ poot; ⇆ spel; ⇆ speler; ⇆ ter hand stellen; ⇆ toereiken; ⇆ voorpoot; ⇆ wijzer |